Discriminatie van geestelijke gaven
Ilonka Terlouw
De discriminatie van 'de andere gaven' in kerk en theologie in Nederland, in Inspirare. Tijdschrift voor evangelische & charismatische theologie, themanummer: De andere gaven. 2019/4. pp.5-15.
Je hebt ‘gaven’ en ‘talenten’, zo is mij in mijn kinder- en jeugdjaren (eind jaren 80 en jaren 90 van de vorige eeuw) geleerd. En beide moet je vooral niet door elkaar halen. De gaven zijn wat Gods Geest je schenkt. Je talenten zijn aangeboren eigenschappen, dat waar je van nature goed in bent. Talenten kun je (en moet je) ontwikkelen. Gaven ontvang je uit genade. Daar kun je niets voor doen. Daar kan je ook niets fout mee doen. Het is immers God zelf die via deze gaven in deze wereld aan het werk is. Je talenten staan echter theologisch gezien bij voorbaat onder verdenking: ze behoren tot je zondige ziele-leven waar je ‘ik’ op de troon zit. De kunst is om door het geloof in Christus je ziel onder heerschappij van je geest (en de Geest) te brengen. Zo kunnen je talenten alsnog dienstdoen in Gods Koninkrijk. Aldus is mij altijd geleerd.[1] Niet verwonderlijk genoten in dit theologische klimaat bepaalde gaven de voorkeur boven anderen. Die gaven van de Geest die duidelijk te onderscheiden waren van aangeboren talenten stonden volop in de belangstelling. Andere gaven werden gediscrimineerd.
In Nederland is de belangstelling voor de charismata vaak selectief. Sinds de opkomst van de evangelische en charismatische beweging staan vooral de ‘bijzondere’ en ‘bovennatuurlijke’ gaven zoals het spreken in tongen, profetie, en genezing in de belangstelling. Andere gaven (zie o.a. Rom. 12:6-8, 1 Kor. 12:8-10, 28-31, Ef. 4:11-13) kunnen op minder aandacht rekenen. Een eenvoudig praktijk voorbeeld: de webshop van het Evangelisch Werkverband geeft meerdere treffers op het onderwerp ‘genezing’ en verscheidene op ‘profetie’. Boeken over andere gaven schitteren door afwezigheid.[2] Je zou kunnen spreken van een discriminatie jegens gaven die gewoon, christelijk alledaags en (mede)menselijk lijken, zoals bijstand verlenen, troosten en barmhartig zijn (Rom. 12:7-8).[3] G. Fee categoriseert ze als ‘forms of service’ en rekent ze daarom niet eens tot de eigenlijke charismata![4] Hoe is deze discriminatie te verklaren of duiden? De theologische benadering uit bovenstaande inleiding vormt hierin één van de factoren; het totaalplaatje is veelzijdiger. De oorzaken van hun discriminatie moeten gezocht worden in zowel kerkhistorische ontwikkelingen, als culturele factoren, als theologische onduidelijkheid. In dit artikel zal ik de verscheidene factoren analyseren vanuit een historisch georiënteerde schets van de plek van de charismata in kerk en theologie in Nederland in de afgelopen decennia. Daarna stel ik de vraag op welke wijze er wél aandacht was (en/of is) voor ‘de andere gaven’, alvorens het artikel af te sluiten met de conclusie en enkele reflecties op de nog immer voortdurende discriminatie.
In Nederland is de belangstelling voor de charismata vaak selectief. Sinds de opkomst van de evangelische en charismatische beweging staan vooral de ‘bijzondere’ en ‘bovennatuurlijke’ gaven zoals het spreken in tongen, profetie, en genezing in de belangstelling. Andere gaven (zie o.a. Rom. 12:6-8, 1 Kor. 12:8-10, 28-31, Ef. 4:11-13) kunnen op minder aandacht rekenen.
Een pentecostaal geörienteerd charisma-begrip
Een eerste, kerkhistorische factor die discriminatie van bepaalde gaven in de hand werkte, vormt de opkomst van een pentecostaal georiënteerd charisma-begrip in een kerkelijk klimaat waar de ‘streeptheologie’ heerst. De tegenstelling tussen dit charisma-begrip en de praktijk en theologie van de gevestigde kerken in Nederland was dusdanig groot dat het open gesprek, nuancering of brede theologische reflectie op het charisma-begrip an sich in de weg stond. De discussie bleef beperkt tot, en daarmee de aandacht bepaald bij, de ‘bijzondere’ gaven. Andere gaven werden gediscrimineerd.
Dankzij de Pinksterbeweging en de latere charismatische vernieuwingsbeweging staan de Geestesgaven heden ten dage weer volop in de belangstelling.[5] Door deze historische vervlechting van Pinksterbeweging en geestesgaven is het begrip charisma niet los te denken van de gave van tongentaal. Het ontstaan van de pinksterbeweging (denk aan Azuza Street, Los Angeles 1906) zette deze gave vol in de schijnwerpers. Zij ging fungeren als het onmisbare bewijs van de doop met de heilige Geest, hoewel de vervulling met de Geest ook vergezeld ging van andere opvallende manifestaties.[6] Ook in Nederland vormde tongentaal een identity marker van de opkomende Pinksterbeweging. ‘Pinksterpionier’ Polman behoorde tot de eerste generatie pinkstergelovigen die de gave onder handoplegging ontving.[7] Hoewel de pinksterbeweging aanvankelijk beperkt in omvang bleef, wisten charismatische genezingspredikers als Jeerveratnam, Zaiss en Osborn enkele decennia later toch massa’s mensen te trekken. Zij brengen de gave van genezing breed onder de aandacht.[8] Zo is charisma-begrip, vanaf het begin dat gelovigen in Nederland ermee in aanraking komen, een begrip dat met de ‘bijzondere’ gaven van tongentaal, profetie en genezing verbonden is.[9]
Deze ‘nieuwe terminologie’ en de claim hiermee Bijbelgetrouw te zijn, stuitten op sterke weerstand in de bestaande kerken.[10] De pinkstermensen zag men als ‘geestdrijvers’ en tongentaal werd gezien als ‘verderfelijke naäperij’.[11] De houding van de gevestigde keren was gesloten: Men is gericht op het indammen van wat men ziet als al te grote geestdrift. De geestesgaven behoren immers tot de Bijbelse of vroeg-kerkelijke tijden; de Geest wordt verbonden met Gods werk van de wedergeboorte.[12] Dergelijke processen van beweging en tegenbeweging hebben zich reeds vele malen voorgedaan in de geschiedenis van het christendom. Ze werken theologisch beperkend in plaats van verbredend. Zoals Witte al in 1998 signaleert op het oecumenische jubileumcongres Eén Heer, Eén Geest, Eén lichaam: ‘De discussie met té geestdriftige bewegingen vormt één van de oorzaken die ten grondslag […] liggen aan het vergeten van de Geest’.[13]
De pentecostale nadruk op de bijzondere geestesgaven werkt via de charismatische vernieuwing (vanaf jaren 1960 en 1970) en charismatisering van de evangelische beweging (vanaf jaren 1990) breed door op het grondvlak van de kerk. Reacties kunnen niet uitblijven en tal van (vaak) populair-christelijke publicaties zien het licht. De toon is niet meer zo negatief als eerder, maar het karakter blijft defensief. De publicaties beperken zich over het algemeen tot bespreking van de ‘bijzondere’ geestesgaven. Dit heeft een bevestigend effect: In plaats van ruimte te creëren voor ‘de andere gaven’ bewegen zij zich binnen de kaders van het door de Pinksterbeweging geschapen charisma-begrip en handhaven het daarmee.
Een goed voorbeeld betreft het boekje dat ds. Geluk publiceerde in 2008. Hij opent het voorwoord als volgt: ‘In de gereformeerde traditie is vanaf haar ontstaan nooit veel aandacht besteed aan de bijzondere gaven van de Geest: de gaven van genezing (en bevrijding), profetie en het spreken in tongen. […] In tal van gemeenten die tot deze traditie behoren, hebben deze gaven – mede door evangelisch-charismatische beïnvloeding – de aandacht getrokken. […] Als gemeentepredikant kreeg ik er ook mee te maken. Hierdoor werd ik ertoe gebracht mij op dit onderwerp te bezinnen.’[14] Opvallend is dat ds. Geluk zonder terughoudendheid of verdere kanttekeningen spreekt over de ‘bijzondere gaven’ en zo bevestigt dat deze een onderscheiden, mogelijk zelfs fundamenteel andere, categorie vormen ten opzichte van andere in de Schrift genoemde gaven. In het boekje krijgen drie gaven een eigen hoofdstuk toebedeeld: H12 genezingen; H13 profeteren; H14 spreken in tongen. Andere gaven komen niet aan bod.[15] Het introducerende hoofdstuk dat de gaven van de Geest in het algemeen bespreekt, biedt evenmin verbreding en benoemt geen van de andere gaven. Zij worden blijvend gediscrimineerd.
Sinds de jaren 1960 ontwikkelt zich een cultuur waarin alles wat zich voordoet als gewoon, routineus of alledaags op weinig enthousiasme kan rekenen. Door de voortgaande secularisatie is God niet langer vanzelfsprekend aanwezig in de cultuur, noch in het persoonlijk leven. Daardoor kenmerkt verlangen náár God het geloof al sterker. In een dergelijke ‘spirituality of seeking’ wordt de scheiding tussen het aardse en hemelse al groter gedacht en ervaren en God al sterker geassocieerd met het bovennatuurlijke. In deze religieuze ‘zoekers-cultuur’ laten de bijzondere gaven zich goed vermarkten.
De culturele boycot van het gewone
De culturele veranderingen die zich vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw voltrekken, vormen een tweede oorzaak van de discriminatie van allerhande geestesgaven. Er ontwikkelt zich een cultuur waarin alles wat zich voordoet als gewoon, routineus of alledaags op weinig enthousiasme kan rekenen. Het allesbepalende subject is koning en zoekt naar waar wat te beleven is. Het zijn veranderingen die doorwerken in de religie. De bijzondere gaven hebben de zeilen in de wind; ‘de andere gaven’ staan bij voorbaat twee-nul achter. Aan deze ‘gewone’ gaven valt eenvoudigweg te weinig te beleven.
Centrale begrippen die de cultuur omslag van de afgelopen decennia kenmerken zijn: Consumentisme, authenticiteit en expressief individualisme.[16] Dit alles tegen de achtergrond van een voortgaande secularisatie en afnemend gezag van kerk en traditie. Roof (1993, 2001), Wuthnow (1998), Miller (1997) en Heelas en Woodhead (2005) hebben de impact hiervan op het karakter van het christelijke geloof uitgebreid beschreven. Er ontwikkelt zich een evangelisch-charismatisch christendom dat gelovigen biedt waar ze naar zoeken. ‘Strakke’ en voorspelbare kerkdiensten worden ingewisseld voor bijeenkomsten waar zintuigelijke ervaring en emotionele en lichamelijk geloofsexpressie een nieuwe plek krijgen. Het afnemende gezag van de traditie biedt ruimte voor wat anders is en nieuw, voor het experiment. Gelovigen strekken zich uit naar bevestigende en richtinggevende Godservaringen. Doordat God niet langer vanzelfsprekend aanwezig is in de cultuur, noch in het persoonlijk leven, kenmerkt verlangen náár God het geloof al sterker. In een dergelijke ‘spirituality of seeking’[17] wordt de scheiding tussen het aardse en hemelse al groter gedacht en ervaren en God al sterker geassocieerd met het bovennatuurlijke.[18]
In deze religieuze ‘zoekers-cultuur’ laten de bijzondere gaven zich goed vermarkten. Een succesvol voorbeeld hiervan vormt de (gematigd-charismatische) Alpha-cursus. De cursus springt in op de behoefte aan een persoonlijk ervaarbare God en spits zich daarvoor toe op het werk van de Geest. De vervulling met de Geest vindt immers ‘zelden plaats zonder dat er iets van te merken valt’.[19] Passend bij de contemporaine geloofscultuur worden de lichamelijke en emotionele dimensies van deze ervaring belicht. Ze worden beschreven als ‘lichamelijke warmte’ en een ‘overweldigende ervaring van liefde’.[20] Als de cursus zich eenmaal toespits op de Geestesgaven worden aanvankelijk allerlei gaven genoemd. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk echter enkel de gave van tongentaal besproken.[21] Immers, zo argumenteert Gumbel, ‘velen weten tegenwoordig niet goed raad met deze gave’.[22] Juist hier valt dus winst te behalen en heeft men de zoekende gelovige iets te bieden (consumentisme). Hier valt iets nieuws en bovennatuurlijks te beleven. In lijn met de tijd is de persoonlijke ervaring gezaghebbend en onderbouwt Gumbel zijn afscheid van de ‘streeptheologie’ met een ervaring uit zijn persoonlijke biografie.[23]
Keerzijde van deze (deels ook positieve) ontwikkelingen is het verlies van aandacht voor Gods aanwezigheid en werkzaamheid in het gewone, alledaagse, routineuze. Zoals M. Horton het kritische en krachtig samenvat: ‘Starting with the extraordinary conversion experience, our lives are motivated by a constant expectation for The Next Big Thing. We’re growing bored with the ordinary means of Gods’ grace.’[24]Het verlangen naar God wordt al sterker gekenmerkt door een verlangen naar meer van God, een verlangen met consumentische ondertonen. Het heeft de discriminatie van tal van ‘gewone’ gaven tot gevolg. In de zoektocht naar een buitengewone en bevredigende religieuze ervaring hebben deze gaven immers weinig te bieden. Ze leveren de gelovige niet zoveel op: geen extatische ervaring, geen genezing, geen aanzien. Het kost de gelovige eerder wat. Hij moet er wat voor over hebben, zo niet voor opgeven. Daarbij valt niet op zijn minst te denken aan de gave van het ongetrouwd zijn (1 Kor. 7:7).
Het gewone is in de huidige geloofscultuur overigens niet enkel als ‘saai’ aan te merken. Het wijdverbreide ‘Holy Spirit Supernaturalim’[25] preconditioneert gelovigen en maakt het voor hen eenvoudigweg al moeilijker om Gods Geest in het gewone aan het werk te zien. Het ontbreken van een ‘bijzondere’ ervaringsdimensie (bij gewone gaven en uitingen van dienstbetoon) brengt het gelovige subject al snel in verlegenheid. Waar moet het zich op beroepen? Hoe kan het weten dat een ‘gewone’ gave een van God geschonken gave is, zónder ervaring waarin dit geopenbaard of bevestigd wordt? In de contemporaine geloofscultuur is de persoonlijke geloofservaring bron en norm op grond waarvan het individu zijn leven vormgeeft.[26] Daarmee is zij noodzakelijk. Gelovigen kunnen daarom haast niet anders dan ‘gewone’ gaven discrimineren.
Gaven, talenten en theologische gebrekkigheid
De gebrekkige doordenking van de wijze waarop God door de Geest en Zijn gaven mensen inschakelt, is een derde, theologische factor die leidt tot discriminatie van tal van gaven. De voortdurende discussie over de verhouding geestesgaven-talenten speelt daarbij een in het oog lopende rol. De discussie pakt ongunstig uit voor de populariteit van veel ‘gewone’ geestesgaven (of zijn het toch talenten..?). Wat verwarrend is en waar onduidelijkheid over bestaat, zal nooit een grote achterban voor zich winnen.
In de discussie geestesgaven-talenten wordt de waardering van Gods handelen door de charismata afgezet tegen een negatieve waardering van het ‘eigen’ menselijke handelen, zelfs al betreft dit handelen iets waar deze mens goed in is (talenten). Voor de inzet van eigen vaardigheden voor het werk van God werd zelfs ronduit gewaarschuwd: Wat niet gedaan wordt ‘uit de heilige Geest’ is ook niet ‘naar Gods wil’, zo werd geredeneerd.[27] Gods handelen en menselijk handelen worden aldus sterk van elkaar onderscheiden. Daarbij speelde in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog niet allereerst een supernaturalistische kijk op Gods handelen een bepalende rol, maar een negatief mensbeeld. De mens is blijvend zondaar en vanuit zichzelf niet tot enig goeds in staat.
In deze decennia na de Tweede Wereldoorlog groeide met name de evangelische beweging snel, ook binnen de gevestigde kerken. Zij stond open voor het werk van de Geest vanuit een spiritualiteit gekenmerkt door conversionism.[28] Het leven als discipel werd gezien als een leven van voortdurende bekering, toewijding en overgave. Er werd al snel onderscheid gemaakt tussen twee soorten christenen: de geestelijke en vleselijke. De ‘vleselijke christen’ duidt de ‘grauwe christen’[29] aan die ‘leeft in de kracht van zijn eigen kunnen, in plaats van uit de onuitputtelijke hulpbronnen van de Heilige Geest. […] Hij kan een actief gemeentelid zijn, zelfs een predikant of zendeling.’[30] Een radicale uitwerking van deze theologische benadering treffen we aan bij Watchman Nee (zie ook inleiding). Hij vergroot het onderscheid tussen vleselijke en geestelijke christen door onderscheid aan te brengen tussen ziel en geest. De ‘natuurlijke mens’ en zijn ‘natuurlijke gaven’ zijn ‘verdacht’, zelfs een ‘hinderpaal’ voor Gods werk.[31] Nee legt uit: ‘Wat meestal gebeurt is het volgende. Vroeger gebruikte ik mijn helder verstand om te studeren of om zaken te doen, misschien studeerde ik scheikunde […]. Nu [i.e. na mijn wedergeboorte] leg ik mij met datzelfde verstand toe op de dingen van God. […]. Dat vermogen is echter niet uit God en daarom wil God het niet zo.’[32]
Eind vorige eeuw groeit de invloed van de ‘nieuw’ charismatische beweging.[33] Evangelische en charismatische beweging versmelten en de aandacht verschuift: van de gebrekkigheid van het menselijk handelen naar het positieve, bovennatuurlijke handelen van God als ‘meerwaarde’. Ook in de Alpha cursus zien we deze tendens: ‘Je kunt een getalenteerd musicus, schrijver of kunstenaar zijn, zonder vervuld te zijn met de Heilige Geest. Maar als Gods Geest mensen vervult met het oog op deze taken, krijgt hun werk vaak een geheel nieuwe dimensie. […] God gebruikt vaak mensen als leiders die zichzelf zwak, onbekwaam en onvoldoende toegerust vinden.’[34] Ook nu blijft het theologische denkkader beperkt tot een zwart-wit gedachte tegenstelling tussen gaven en talenten, tussen Gods handelen en menselijk handelen. Van een doordenking van het raakvlak van beide – en zitten de gaven niet juist op dat raakvlak? – is geen sprake. Een dergelijk theologisch klimaat creëert vanzelfsprekend grote voorzichtigheid als het gaat om het benoemen van Gods werk in gaven die aansluiten bij iemands persoonlijke passie of competentie.[35]
De gebrekkige doordenking van de wijze waarop God door de Geest en Zijn gaven mensen inschakelt, is een derde, theologische factor die leidt tot discriminatie van tal van gaven. Het theologische denkkader blijft ook in de evangelisch-charismatisch beweging beperkt tot een zwart-wit gedachte tegenstelling tussen gaven en talenten, tussen Gods handelen en menselijk handelen. Van een doordenking van het raakvlak van beide – en zitten de gaven niet juist op dat raakvlak? – is geen sprake.
Aandacht voor ‘de andere gaven’
Was er in Nederland ooit aandacht voor ‘de andere gaven’? Wie zoekt naar literatuur over ‘de andere gaven’ zal niet direct heel veel vinden. Dat wil zeggen: Er zijn geen boeken die de titel dragen ‘De geestelijke gave van barmhartigheid’ of ‘De gave van het troosten’. Tegelijk zijn er wel een aantal relevante ontwikkelingen te noemen waarin aandacht is voor de verscheidenheid van gaven.
Als eerste heeft men zich binnen (het netwerk van) de Charismatische Werkgemeenschap Nederland vanaf het begin ingezet voor een evenwichtig verstaan van de charismata.[36] Dit resulteerde onder andere in de oprichting van een leerstoel Theologie van de Charismatische Vernieuwing (1993), hetgeen de reflectie op de charismata ten goede kwam. Bij de aanvaarding van de leerstoel neemt Parmentier het onderwerp direct bij de hand en betoogt dat het veelgebruikte onderscheid tussen ‘bijzondere’ charismata en ‘gewone’ geestesgaven willekeurig is en geen basis heeft in het Nieuwe Testament.[37] Ons geschapen-mens-zijn moet als geheel gedoopt en geheiligd worden door de doorgaande werking van Gods scheppende Geest.[38] Ook in het door CWN uitgegeven ‘Bulletin voor Charismatische Theologie’ wordt gezocht naar theologische verdieping en doordenking van het karakter van de geestesgaven. Cruciale vragen worden hier decennia terug al gesteld: ‘En is een charisma altijd iets buitengewoons?’[39] Effect van al deze bezinning is dat ook de breed pneumatologische reflectie toeneemt.[40] Echter, omdat de afstand tussen academie en kerkelijk leven groot is, vinden opgedane inzichten niet zomaar hun weerslag in de praktijk.
Een tweede noemenswaardige ontwikkeling is de belangstelling voor ‘Gavengerichte gemeenteopbouw’. De populariteit van de (bijzondere) charismata leidt in de jaren negentig tot de succesvolle opkomst van het ‘gavengericht werken’ in tal van evangelisch georiënteerde gemeentes. De daarbij behorende gaventesten van Schwarz[41] of Willow Creek en later de gaventest van Algra-Dijkstra[42] brengen een breed scala aan gaven onder de aandacht. Zo bespreekt de gaventest van Schwarz 30 verschillende gaven en geeft aan elk van die 30 gaven gelijkelijk gewicht en gelijke ruimte. Toch zijn ook hier de gevolgen van de discriminatie van ‘gewone’ gaven eenvoudig herkenbaar. Bij elk van de 30 gaven volgen namelijk literatuur suggesties. Wie deze doorneemt, ziet dat over de ‘bijzondere’ gaven allerlei specifieke theologische of populair christelijke literatuur bestaat. Bij de meer ‘gewone’ gaven moet echter verwezen worden naar algemene literatuur betreffende het vakgebied, ambacht of talent.[43]
Conclusie en reflecties
Waarom is er in Nederland zo verschrikkelijk weinig aandacht voor ‘de andere gaven’? De antwoorden die in dit artikel benoemd zijn, wijzen op een mix van kerkhistorische, culturele en theologische factoren. Een grote lijn die hierin te herkennen is, is dat de promotie en populariteit van de ‘bijzondere’ gaven de discriminatie van andere gaven als keerzijde had. Door de opkomst van de pinksterbeweging kreeg het charisma-begrip van meet aan een bepaalde invulling en klank. De defensieve houding van gevestigde kerken in Nederland was niet in staat hierin een keer te brengen, eerder nog bevestigden zij deze invulling van het charisma-begrip. Zoals wel wordt gezegd: Negatieve publiciteit is óók publiciteit. Waar het culturele klimaat vervolgens gunstig blijkt voor bijzondere en bovennatuurlijke geestesuitingen, delven de meer normale en gewone gaven het onderspit. De slepende discussie over gaven en talenten hielp evenmin. Het grote contrast dat getekend werd (en wordt) tussen menselijk en goddelijk handelen en de negatieve waardering van dat menselijk handelen, maakt dat gelovigen zich wel driemaal bedenken voordat ze hun God aanwijzen als de actor in hun daden van dienstbetoon of medemenselijkheid.
De vraag die dit alles vervolgens oproept is: Is dat dan zo erg? Is het niet logisch, ja zelfs terecht, dat de ‘bijzondere’ gaven na eeuwen van veronachtzaming weer volop in het licht staan? Logisch is het wel. Terecht is deze aandacht ook. Echter, doordat tegelijkertijd óók vele gaven van de Geest aan de zijlijn geparkeerd worden, wordt God ook – menselijkerwijze gesproken – ten onterechte in zijn handelsruimte ‘beperkt’. Of anders gesteld: De vraag is of we niet veel geschonken kostbaarheden laten liggen. Zoals Van Staalduine al opmerkt, zouden de ‘minder spectaculaire gaven’ – zoals het delen van je rijkdom, mantelzorg verlenen en barmhartigheid verlenen – weleens ‘het cement kunnen zijn’ dat de gemeente samenbindt.[44] De theologische relevantie van het gewone moet dus niet onderschat worden![45] De laatste jaren wordt dit charismatisch manco al meer onderkent.[46] Dit themanummer van Inspirare is daar zelf een voorbeeld van.
Ook het theologische simplisme waarmee goddelijk en menselijk handelen (gaven versus talenten) worden vereenzelvigd met bovennatuurlijk en natuurlijk handelen is problematisch. Een dergelijke beperkte theologische waardering van de charismata doet geen recht aan de praktijk noch aan de rijkdom van het geleefde geloof. Ook op deze manier wordt een groot deel van het menselijk leven uitgesloten van goddelijke interventie. Het gewone cq. natuurlijke leven verwordt tot een ruimte die ‘leeg’ is; God is afwezig. Daarbij geeft het een foute voorstelling van zaken betreffende de ‘bovennatuurlijke’ gaven van de Geest. Immers, ook de ‘bovennatuurlijke’ gaven zijn niet los van de mens die deze gave ontvangt en uitoefent verkrijgbaar. De ‘bijzondere’ geestesgaven (Gods ‘bovennatuurlijke’ handelen) zijn niet los van menselijk handelen verkrijgbaar. Wie zijn ogen hiervoor sluit, creëert ruimte voor een oneigenlijk gebruik van de gaven. Wanneer Gods handelen door de charismata verabsoluteerd wordt, is er immers geen noodzaak voor reflectie op factoren zoals bijvoorbeeld macht en gezag, factoren die binnen de gemeenschap waarin de gaven gepraktiseerd worden vaak van grote invloed zijn. Het zou zelfs weleens zo kunnen zijn dat zij een vierde, sociologische factor vormen waarom bepaalde geestesgaven gewild zijn (want: ze geven aanzien en macht) en anderen niet. Mogelijk nog ingrijpender is, echter, dat wie Gods handelen door de charismata verabsoluteert, per saldo ook de mens – Gods kostbare mensenkind – irrelevant maakt. Het degradeert de mens tot ‘tabula rasa’, tot lichamelijk omhulsel dat door de Geest bestuurd wordt.
Noten
[1] Typerend evangelisch zijn: biblicisme; nadruk op bekering en toewijding (je eigen natuur is zondig); invloed van ‘transferable concepts’ (o.a. gebruikt door Campus for Crusade, e.g.: L. Habets, Geestelijk leven. Drie soorten mensen. Vergeving van zonden. Vervulling met de Heilige Geest (Doorn: Instituut voor Evangelisatie, 1986)); denken vanuit de scheiding van ziel, geest en lichaam (e.g. W. Nee, Het normale christelijke leven, 4 ed. (Hoederloo: Hoenderloo's Uitgeverij en Drukkerij)).[2] Webshop "Evangelisch Werkverband," www.ewv.nl, bekeken op 21-08-2019. Totaal 25 titels, waarvan vier met ‘genezing’ in de titel, ondertitel of beschrijving en twee over profetie. Nog eens vijf titels over verlangen naar en de gaven van de Geest in het algemeen, maar met eenzelfde inhoudelijke focus, e.g. S. Storms, God in ons midden. De Gaven van de Geest in de praktijk (Haarlem: Arrowz, 2017). Naast genezing en profetie is er aandacht voor wonderen en bevrijding. Het onderwerp ‘tongentaal’ is minder prominent aanwezig.[3] Hoewel de groep ‘andere gaven’ breder is: creativiteit en/of vakmanschap (Ex. 31:3) is niet allereerst ‘gewoon’ te noemen en de gave van het ongetrouwd zijn (1 Kor. 7:7) is niet bepaald alledaags. [4] G.D. Fee, God's Empowering Presence. The Holy Spirit in the Letters of Paul (Grand Rapids: Baker Academic, 1994), 886-895. ‘They are Spirit activity, not so much in the sense of “Spirit manifestations” within the assembly […]. To include them in a discussion of χαρίσματα would legitimize discussing any and all Spirit endowments as χαρίσματα, which means that the category would become less than useful’ (887).[5] Voor de hernieuwde aandacht voor de pneumatologie als gevolg van het pentecostalisme zie o.a. C. Van der Kooi, This Incredibly Benevolent Force. The Holy Spirit in Reformed Theology and Spirituality (Grand Rapids: Eerdmans, 2018), xiv, 12-18; ook reeds in G. Van den Brink and C. Van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding, 3 ed. (Zoetermeer: Boekencentrum, 2012), 474-481.[6] Voor een inleiding tot het Pentacostalisme zie: A. Anderson, "Varieties, Taxonomies, and Definitions," in Stuyding Global Pentecostalism. Theories and Methods, ed. Allan Anderson, et al. (Berkeley, Los Angeles, London: University of California Press, 2010).[7] C. Van der Laan and P. Van der Laan, Pinksteren in beweging. Vijfenzeventig jaar pinkstergeschiedenis in Nederland en Vlaanderen (Kampen: Kok, 1982), 11-21; Toen de kracht Gods op mij viel. 100 jaar pinksterbeweging in Nederland 1907-2007 (Kampen: Kok, 2007), 9-45. [8] H.U. De Vries, "De dienst der genezing in Nederland: van ongepast tot salonfähig. Een historische rondgang langs zes panelen," Inspirare 0(2018). [9] Betreffende de reductie van het charisma-begrip begin twintigste eeuw: N. Baumert, Charisma - Taufe - Geisttaufe. Band 1. Entflechtung einer semantischen Verwirrung (Würzburg: Echter, 2001), m.n. 185-220; voor de verbinding met het begrip ‘geestesdoop’ zie Charisma - Taufe - Geisttaufe. Band 2: Normativität und persönliche Berufung (Würzburg: Echter, 2001), 276-285. Voor een korte en toegankelijke introductie: C. Van der Kooi, Tegenwoordigheid van Geest. Verkenningen op het gebied van de leer van de Heilige Geest (Kampen: Kok, 2006), 53-65. [10] Baumert (Baumert, Charisma. Bd. 2, 276) spreekt van ‘Eine neue Terminologie im 20. Jahrhundert’ (276) waardoor ‘die Fronten weiter verhärtete’ (277). Zowel de geclaimde Bijbelse grondslag als de claim dat deze Geestesdoop noodzakelijk is voor volwaardig christen zijn, stuiten op weerstand. Zie ook: K. Blei, De charismatische beweging, Wegwijs (Kampen: Kok, 2006), 20-23. [11] H. Bakker, Stroomingen en Sekten van onzen tijd, 4 ed. (Utrecht: Kemink en Zoon N.V., 1933), 161-168. [12] De zgn. ‘streeptheologie’ of ‘dispensationalisme’, zie: Van den Brink and Van der Kooi, Christelijke Dogmatiek, 459. Een voorbeeld van ‘streeptheologie’: C.G. Geluk, Echt & onecht. De geesten onderscheiden (Kampen: Voorhoeve, 2008): ‘We leven in een land waarin goede artsen en medicijnen beschikbaar zijn […]. Dat zijn algemene gaven […]. Gelet op deze gaven ligt het niet voor de hand om de Here te vragen op bovennatuurlijke wijze genezing te schenken.’ (105) ‘En als de Bijbel compleet is, verandert het karakter van de profetie. Er is wel sprake van openbaring, maar niet meer door middel van profeten en apostelen maar door middel van het Woord.’ (120). [13] H.P.J. Witte, "Over de Westerse moeite met de Geest," Bulletin voor Charismatische Theologie, no. 42 (1998): 15. Jubileumcongres Eén Heer, Eén Geest, Eén lichaam ter gelegenheid van o.a. 40 jaar ‘Vuur’ en 25 jaar CWN. [14] Geluk, Echt & onecht, 9.[15] Aldus ook in vergelijkbare publicaties: H. Ten Brinke et al., Meer dan genoeg. Het verlangen naar meer van de Geest (Barneveld: De Vuurbaak, 2004), behandeling van gave van tongen, profetie en genezing in resp. H.5, 6, 7; W. Van Vlastuin, Profetie en tongentaal. De gaven van de Geest en de Gereformeerde traditie, Hersteld Hervormde Studies (Houten: Den Hertog, 2006). Oudere publicaties vertonen een gelijkend beeld. Reeds in het herderlijk schrijven van de Hervormde Kerk zien we deze reactieve schrijfstijl waarbij de drieslag tongentaal, profetie en genezing de revue passeert (De kerk en de pinkstergroepen. Herderlijk schrijven van de Generrale Synode der Nederlandse Hervormde Kerk, 2 ed. ('s Gravenhage: Boekencentrum, 1961), 26-28 en 40-45. Zie ook H. Veldhuizen, Vrije groepen, evangelische bewegingen en de kerk, Reformatie reeks (Kampen: Kok, 1988), 101ff.[16] Een korte introductie tot deze veranderingen met verdere literatuur verwijzingen: I. Terlouw, "Real Faith. Performativity and Materiality in the Personal Relationship with Jesus of Evangelical Protestants" (PhD thesis, Protestantse Theologische Universiteit, 2015), 40-44.[17] R. Wuthnow, After Heaven. Spirituality in America since the 1950s (Berkeley, Los Angeles, London: University of California Press, 1998)[18] Zie ook T.M. Luhrmann, When God Talks Back. Understanding the American Evangelical Relationship with God (New York: Alfred A. Knopf, 2012) en de invloed die zij toekent aan de hippies en de Jesus-movement: ‘The hippies made the supernatural fun’, 26.[19] N. Gumbel, Een kwestie van leven. Kennismaken met het christelijk geloof, trans. J. M. Goedhart and E. W. Van de Poll (Hoornaar: Gideon, 1996), 150[20] Ibid., 151.[21] Ibid., 144. In een later hoofdstuk komt ook de gave van genezing nog aan bod.[22] Ibid., 155.[23] Ibid., 159-160. ‘Toen ik pas christen was, las ik ergens dat de gaven van de Geest na het tijdperk van de apostelen verdwenen zouden zijn’ […] ‘Op een dag ontvingen twee van mijn vrienden de gave van het spreken in tongen […] Ik merkte dat mijn vrienden er enorm door veranderd waren’ (159-160).[24] M. Horton, Ordinary. Sustainable Faith in a Radical, Restless World (Grand Rapids: Zondervan, 2014), 16. [25] Een begrip dat de tendens verwoordt om God met uitsluitend het bovennatuurlijke te associëren. [26] Terlouw, "Real Faith," 42. [27] Habets, Geestelijk leven, 33.[28] Een bekend overzicht van de verschillende kenmerken van het evangelicalisme: A.E. McGrath, Toekomst voor het christelijk geloof. Invloed en betekenis van het evangelicalisme, trans. Hans Schaeffer (Kampen: Voorhoeve, 2000), 73.[29] Habets, Geestelijk leven, 33.[30] Ibid., 32-33.[31] Nee, Het normale christelijke leven, 200[32] Ibid., 198.[33] Ook wel: ‘Third wave pentecostalism’[34] Gumbel, Een kwestie van leven, 123-124. Mijn cursivering.[35] Zie ook N. Dijkstra-Algra, Verscheidenheid van gaven. Wat kan je unieke bijdrage zijn aan de opbouw van de gemeente? , 5 ed. (Zoetermeer: Boekencentrum, 1999; reprint, 2010), 7: ‘Toch is het velen in de kerk vreemd. Nadenken over waar je goed in bent, je sterke kanten, datgene waar je plezier aan beleeft. Het botst op het oog met de gedachte dat mensen ‘zondig’ zijn en beperkt’.[36] Blei, De charismatische beweging, 74ff. [37] Zo de samenvatting van Parmentiers oratie in ibid., 50. [38] https://www.digibron.nl/search/detail/012df3ed4b9cc84f51c0c3c6/parmentier-charisma-en-ambt-verrijken-elkaar[39] M.F.G. Parmentier, "Charisma: bindmiddel of splijtzwam?," Bulletin voor Charismatische Theologie 42(1998): 5.[40] De werken van Van der Kooi vormen een goed voorbeeld hiervan. Van der Kooi, Tegenwoordigheid van Geest, ; This Incredibly Benevolent Force. The Holy Spirit in Reformed Theology and Spirituality, [41] C.A. Schwarz, De nieuwe gaventest. De natuurlijke ontwikkeling van gemeenten, trans. H.A. Veenhuizen-Leinenga, 5 ed. (Hoornaar: Gideon, 1988; reprint, 2003).[42] Dijkstra-Algra, Verscheidenheid van gaven, [43] Schwarz, De nieuwe gaventest, 99. Voor literatuur over de ‘gave van onderricht’ verwezen naar didactische vakliteratuur (99) en Bij de gave van ‘artistieke uitingen’ wordt vermeld dat je deze ‘over het algemeen beter [kunt] leren door cursussen en veel oefening dan uit een boek (71).[44] Zie Van Staalduine-Sulman, ‘Drie diaconale gaven’, dit nummer.[45] Eerder schreef ik hierover in: I. Terlouw, "God in het gewone," Inspirare 0(2018)[46] Zie de vragen die Van der Kooi opwerpt in: C. Van der Kooi, "In gesprek met Kees van der Kooi: God ontmoeten in het gewone leven," Inspirare 0(2018). Denk ook bv. aan: J. Smith, K. A., Je bent wat je lief is. De spirituele kracht van gewoontes (Utrecht: KokBoekencentrum, 2019), m.n. H3; Horton, Ordinary,